Er was eens een trol in het bos. die trol was heel stout. hij pest soms de aap. hij trekt dan aan zijn staart. de aap vindt dat niet leuk. hij is dan heel boos op de trol. ik klop wel eens op uw neus. pas maar op trol. maar de trol hoort dat niet. hij pest weer die aap. de aap klopt nu op zijn neus. die neus is nu plat. zo plat als een blad. ik wil je hier in het bos niet meer zien. nu woont de trol kort bij de zee. hij is nu niet meer stout.