Harm reduction: preventie van aids
Begin jaren tachtig schrok de wereld op door de opkomst van een tot dan toe onbekende besmettelijke virusziekte:
aids. Toen duidelijk werd dat het virus (hiv) zich kon verspreiden door seksuele en bloedcontacten, werden
kort daarop voor diverse risicogroepen preventieprojecten opgezet, waaronder injecterende drugsgebruikers,
om de verspreiding van de ziekte onder injecterende drugsgebruikers te verhinderen. De wijze waarop dat gebeurde
is een goed voorbeeld17 van het op harm reduction gerichte drugsbeleid, dat in dit geval ook tot stand
kwam in nauwe samenwerking met belangenorganisaties van drugsgebruikers, zoals de Junkiebonden.
Het harm reduction-denken werd verwoord in de nota Drugbeleid in beweging: naar een normalisering van
de drugsproblematiek, die in 1985 aan het parlement werd aangeboden.18;20;21 Een belangrijk onderdeel van de
preventieve benadering was de omruil van gebruikte spuiten voor schone naast voorlichting over hygiëne en
veilig vrijen. Het in Nederland vigerende drugsbeleid faciliteerde, aldus WVC, de aidspreventie. Gewezen werd
op de geringere criminalisering van het gebruik, de gemakkelijke toegang tot methadon en de goede bereikbaarheid
van de doelgroep.22 Van groot belang was dat het lukte om de preventie van aids te prioriteren boven
het streven naar abstinentie in de hulpverlening of de ontmoediging van het gebruik. Dit was belangrijk omdat
de spuitomruil en de voorlichting over hygiënisch veilig injecteren op gespannen voet stond met het streven van
hulpverleners om verslaafden te helpen hun verslavingsgedrag te veranderen.
Dit was het hoofdonderwerp van de nota. Slechts in het kort werd er gesproken over ‘het nagaan op welke
wijze de illegale handel kan worden bestreden’ en ‘het geven van richting aan preventief beleid’.18 Wat betreft
het eerste onderwerp werden slechts een aantal knelpunten beschreven, waaronder de onbeantwoorde vraag
in hoeverre de justitiële en politiële inspanningen bijdragen aan de doelstelling van de Opiumwet om het gebruik
voor medische en wetenschappelijke doeleinden te beperken. Dit terwijl de capaciteitstekorten mede werden
veroorzaakt door de toepassing van de Opiumwet.18 Wat betreft het preventiebeleid werd als doel gesteld ‘het
voorkomen dat bij personen of groepen drugproblemen ontstaan, of te voorkomen dat eenmaal bestaande problemen
verslechteren’.18 Daarbij werd gesteld dat ‘gezien de in omvang beperkte drugproblemen en risicogroepen
g Het duurde enkele jaren voordat het Staatstoezicht op de Volksgezondheid in 1981, op basis van dit advies, aan alle artsen in Nederland een
brief stuurde waarin stond vermeld dat slechts gespecialiseerde artsen en daartoe aangewezen instellingen toestemming hadden om methadon
te verstrekken.
4 Ontwikkeling van het Nederlandse drugsbeleid
53
h N.B.: de tussen aanhalingstekens geplaatste passages in deze paragraaf betreffen letterlijke citaten uit de nota.
4 Ontwikkeling van het Nederlandse drugsbeleid
54
bij jongeren is de relevantie van drugvoorlichting aan jongeren in het algemeen (bijvoorbeeld op scholen) zeer
beperkt. De voorlichting die wel gegeven diende te worden (aan gebruikers, professionals, ouders, scholen en
buurtbewoners ) moest zich richten op de ‘ontmythologisering van de problematiek’.18
Opkomst nieuwe drugs
In de tweede helft van de jaren tachtig ontstond een nieuw fenomeen: de komst van synthetische drugs op de
drugsmarkt die vooral in het uitgaanscircuit heel populair werden. Het ging vooral om ecstasy, dat in 1914 werd
geoctrooieerd en bekend is vanwege de amfetamineachtige en entactogene eigenschappen. In de VS werd
ermee geëxperimenteerd als medicijn of als hulpmiddel bij psychotherapie, maar pas in de loop van de jaren zeventig,
begin tachtig werd het ook, samen met enkele varianten, om ‘recreatieve’ redenen gebruikt. De stof was
in 1988 al op lijst I van de Opiumwet geplaatst, conform eerdere aanpassingen in lijst 1 van het Verdrag Inzake
Psychotrope Stoffen (VN). Korte tijd later werd duidelijk dat Nederland een belangrijk productieland van ecstasy
en aanverwante stoffen was geworden, en navenant een belangrijk aandeel had in de illegale handel.
In 1994 schreef het ministerie van VWS een beleidsnotitie waarin beleidsvoornemens met een preventieve
insteek werden bekendgemaakt.23 Kort daarvoor was het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) opgericht
dat zich zou bezighouden met monitoring (registreren van de ontwikkelingen op de markt van de ‘uitgaansdrugs’)
en surveillance (preventie van gezondheidsrisico’s). Dit was een voortzetting van een lokaal
Amsterdams initiatief en gebeurde door het analyseren van de samenstelling van de door gebruikers aangeboden
pillen, en het zo nodig ondernemen van actie als er sprake was van een gevaarlijke situatie voor de volksgezondheid.
Het testen van pillen op locatie is vanaf 1999 gestopt en wordt nu alleen nog aangeboden tijdens
kantooruren van de DIMS-deelnemers (voornamelijk instellingen voor verslavingszorg). H