In 1995 wordt daarom expliciet de ‘bestrijding van de overlast’ benadrukt naast een ‘krachtige strafrechtelijke
aanpak van de handel’, in het bijzonder harddrugs mede vanuit de verwachting dat daardoor de drempel zo
hoog mogelijk zou kunnen worden gehouden. Verder werd de aandacht veel meer dan voorheen gericht op de
internationale relaties die aan het drugsvraagstuk kleefden.
Hieronder staan de vier belangrijkste aannames en visies die aan de nota ten grondslag lagen:
Visie op algemene uitgangspunten Volgens de nota werd t.a.v. het drugsbeleid in het verleden al verwacht dat
met overheidsinterventies slechts beperkte resultaten zouden worden behaald. Een ‘bescheiden doelstelling’ om
het gebruik van riskante drugs als gezondheids- en maatschappelijk probleem beheersbaar te houden of te
maken was op zijn plaats. Verder had Justitie steeds als uitgangspunt gehanteerd dat voor drugverslaafden een
medische behandeling de voorkeur had boven een vrijheidsstraf. Er werd geconstateerd dat er ‘gezien de bereikte
relatief gunstige resultaten’ geen reden was om het Nederlandse drugsbeleid fundamenteel ter discussie te stellen
of in essentie te wijzigen: ingrijpende wijzigingen ‘dragen zelfs het risico in zich averechts te zullen uitwerken op
de volksgezondheid’. Verbetering van het huidige – ‘in volksgezondheidsopzicht geslaagde beleid’ – was dus te
verkiezen boven een radicale ombuiging met alle ongewisse voor- en nadelen van dien. De conclusie was ‘gewettigd’
dat met het Nederlandse drugsbeleid concrete resultaten waren geboekt in termen van volksgezondheid.
De soms felle kritiek van buitenlandse overheden op het Nederlandse beleid berustte daarom ook op onvoldoende
kennis van zaken. De neveneffecten van het drugsbeleid voor andere landen dienden dan ook ‘tot op
zekere hoogte te worden aanvaard’. Bovendien: het Verdrag van Schengen respecteerde bestaande verschillen
in het nationale drugsbeleid van de lidstaten.
Beoordeling effectiviteit van beleid Het ‘ultieme criterium’ waarmee de effectiviteit van ieder nationaal drugbeleid
moest worden beoordeeld was ‘vanzelfsprekend de omvang en beweging van het aantal harddrugverslaafden
en in het bijzonder het aantal harddrugsgebruikers onder de 21 jaar’. De aanwas van jeugdige gebruikers
werd waarschijnlijk mede geremd door het ‘losers’-imago dat heroïneverslaafden hadden gekregen.
Visie op gedogen en legaliseren Het Nederlandse beleid m.b.t. het gebruik van cannabis was gebaseerd op de
veronderstelling dat een eventuele overgang op het gebruik van harddrugs veeleer sociale oorzaken had (kritiek
op de stepping stone-hypothese). Cannabisgebruikers konden daarom beter verblijven in een setting die los
stond van de criminele subcultuur rond harddrugs. Door het gedogen van een relatief laagdrempelig aanbod
van gebruikershoeveelheden softdrugs was het gelukt de consumentenmarkten van soft- en harddrugs van elkaar
gescheiden te houden. Zo was een sociale drempel voor de overgang van soft- naar harddrugs ontstaan.
Er moest echter worden gevreesd dat legalisering, ongeacht de daarbij gekozen modaliteit, de beschikbaarheid
van de onderhavige drugs zou vergroten en door jongeren als een signaal zou worden opgevat dat het met de
schadelijkheid ervan meeviel. De doelstelling om door de legale verkoop van harddrugs de criminele drugshandel
te verminderen, zou bovendien ‘illusoir’ blijken als alleen in Nederland legaliseerde. T.a.v. cannabis wogen de
volksgezondheidsargumenten weliswaar minder zwaar, maar gezien de door Nederland geratificeerde verdragen
was er ‘geen enkele ruimte’ voor de legalisering van de verkoop van drugs voor recreatieve doeleinden. De discussie
over legalisering van drugs was daardoor een intrinsiek Europese (en internationale) discussie geworden.
Visie op beleidsvorming Bij het ‘pragmatische Nederlandse drugbeleid’ hoorde ‘een grote mate van openheid,
kritische zin en flexibiliteit’. Wanneer zich in de toekomst complicaties en nieuwe trends zouden aandienen,
moesten adequate – ‘realistische’ – antwoorden gevonden worden.
De beleidsvoornemens werden in de nota in het bijzonder in de volgende vier thema’s nader uitgewerkt.
4.3.2 Beleid ten aanzien van het gebruik van harddrugs
De drugsnota plaatste accenten in het beleid t.a.v. harddrugsgebruik:
• Ecstasy Aankondiging van bestuurlijke maatregelen, maatregelen gericht op het nauwkeurig en kritisch volgen
van het aanbod van designerdrugs, nader onderzoek naar de schadelijkheid van deze drugs en het intensiveren
van de voorlichting.
• Opsporing en vervolging van crimineel hoog-actieve verslaafden Beleid op dit terrein werd ‘krachtig’ gestimuleerd
omdat dit naar verwachting kon leiden tot aanmerkelijke daling van criminele overlast. Ter aanvulling
werd een aanpassing van het zorgaanbod aangekondigd.
• Vermindering van door verslaafden veroorzaakte overlast en vermogenscriminaliteit Het lokale bestuur,
politie, openbaar ministerie en hulpverleners moesten het gedrag van verslaafden op een ‘consistente wijze’
gaan conditi