bij jongeren is de relevantie van drugvoorlichting aan jongeren in het algemeen (bijvoorbeeld op scholen) zeer
beperkt. De voorlichting die wel gegeven diende te worden (aan gebruikers, professionals, ouders, scholen en
buurtbewoners ) moest zich richten op de ‘ontmythologisering van de problematiek’.18
Opkomst nieuwe drugs
In de tweede helft van de jaren tachtig ontstond een nieuw fenomeen: de komst van synthetische drugs op de
drugsmarkt die vooral in het uitgaanscircuit heel populair werden. Het ging vooral om ecstasy, dat in 1914 werd
geoctrooieerd en bekend is vanwege de amfetamineachtige en entactogene eigenschappen. In de VS werd
ermee geëxperimenteerd als medicijn of als hulpmiddel bij psychotherapie, maar pas in de loop van de jaren zeventig,
begin tachtig werd het ook, samen met enkele varianten, om ‘recreatieve’ redenen gebruikt. De stof was
in 1988 al op lijst I van de Opiumwet geplaatst, conform eerdere aanpassingen in lijst 1 van het Verdrag Inzake
Psychotrope Stoffen (VN). Korte tijd later werd duidelijk dat Nederland een belangrijk productieland van ecstasy
en aanverwante stoffen was geworden, en navenant een belangrijk aandeel had in de illegale handel.
In 1994 schreef het ministerie van VWS een beleidsnotitie waarin beleidsvoornemens met een preventieve
insteek werden bekendgemaakt.23 Kort daarvoor was het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) opgericht
dat zich zou bezighouden met monitoring (registreren van de ontwikkelingen op de markt van de ‘uitgaansdrugs’)
en surveillance (preventie van gezondheidsrisico’s). Dit was een voortzetting van een lokaal
Amsterdams initiatief en gebeurde door het analyseren van de samenstelling van de door gebruikers aangeboden
pillen, en het zo nodig ondernemen van actie als er sprake was van een gevaarlijke situatie voor de volksgezondheid.
Het testen van pillen op locatie is vanaf 1999 gestopt en wordt nu alleen nog aangeboden tijdens
kantooruren van de DIMS-deelnemers (voornamelijk instellingen voor verslavingszorg). Het DIMS publiceert
jaarlijks een overzicht.
4.3 Drugsnota 1995
Met de in 1995 verschenen nota Continuïteit en Verandering (de Drugsnota 19951
) werd een andere benadering
van het beleid ingezet. De fundamentele waarden waarop het Nederlandse drugsbeleid was gefundeerd werden
niet ter discussie gesteld. Maar wel gaf de nota de aanzet tot een gamma aan vernieuwende benaderingen van
specifieke groepen verslaafden, alsook van de aan productie, handel en het gebruik van drugs gerelateerde fenomenen.
De nota bepleitte verder een integrale benadering tegenover de tot dan nog relatief gescheiden wijze
waarop rijksoverheid en gemeenten, departementen en instanties en landen de problemen definieerden en oplossingen
genereerden. Omdat deze nota jarenlang de agenda heeft bepaald van de inspanningen van de Nederlandse
overheid gaan we er uitgebreid op in. In de derde paragraaf van dit hoofdstuk beschrijven we welke
onderdelen van het beleid zijn uitgevoerd, en of er zich relevante beleidswijzigingen hebben voorgedaan.24-26
4.3.1 Visies, aannames en verwachtingen
Hoewel in de Drugsnota 1995 werd gesteld dat er – gezien de tot dan toe bereikte resultaten – geen aanleiding
was om het gevoerde ‘pragmatische, op beheersing van gezondheidsschade gerichte beleid’ fundamenteel te
herzien, zijn in de nota ongunstige implicaties beschreven die voldoende redenen gaven om het beleid, tenminste
op onderdelen, aan te passen.
Kenmerkend voor het Nederlandse drugsbeleid was en is, aldus de nota, een ‘bescheiden doelstelling’: de
gerichtheid op ‘het tegengaan van de nadelige gevolgen van druggebruik voor de volksgezondheid’ en het ‘beheersbaar’
houden van het gebruik van riskante drugs als gezondheids- en maatschappelijk probleem.h In dit
opzicht representeerde de nota continuïteit ten opzichte van het in de jaren zeventig en tachtig geformuleerde
beleid: de (drugspecifieke) risico’s voor de individuele gezondheid en de gemeenschap vormen het leidend beginsel
in plaats van het gebruik van drugs als zodanig. Daardoor was de focus gericht op de omstandigheden
waaronder en de mate waarin het gebruik zich afspeelde. De beleidsinspanningen dienden primair een preventief
doel te hebben en gericht te zijn op de beheersing van risico’s. Later werd daar de sociale (her)integratie van de
verslaafde aan toegevoegd. In de drugsnota werden deze opvattingen van de rijksoverheid herbevestigd. De
Nederlandse benadering van het drugsprobleem werd weliswaar gekwalificeerd als relatief succesvol, maar er
moesten daarin wel ‘nuances’ worden aangebracht en ‘nieuwe wegen’ worden beproefd.
Uitgaande van de gesignaleerde complicaties moesten nieuwe (wettelijke) maatregelen in gang worden
gezet en nieuwe instrumenten worden beproefd om de weerbarstige problematiek het hoofd te kunnen bieden.