Hoewel de in 1976 in de Opiumwet aangebrachte differentiatie tussen cannabis en harddrugs niet ter discussie
werd gesteld, kondigde de nota wel een aanscherping van het cannabisbeleid aan; deze aanscherping wordt
later in de Cannabisbrief uit 2004 gecontinueerd. Volgens de nota leidde de ‘decriminalisering van het bezit van
softdrugs’ niet tot een stijging van het gebruik en was het terecht dat de risico’s van cannabisgebruik ‘niet op
zichzelf reeds als ‘onaanvaardbaar’ werden gekwalificeerd’. Weliswaar waren er reden om ‘tot een heldere normering
te komen ten aanzien van coffeeshops’ en beleid te formuleren ten aanzien van de opkomst van de productie
van nederwiet en de criminele organisaties die bij de handel betrokken waren, maar met het
aangekondigde instrumentarium zou dat mogelijk zijn. Wat de sanering van coffeeshops betreft was, aldus de
nota, de verwachting ‘gewettigd’ dat nadien de controle- en handhavingsinspanningen zouden kunnen worden
verminderd. En door de aanlevering van nederwiet op grond van teelt in eigen beheer of door contacten met
thuistelers zou de ‘gehele productie- en handelsketen (…) vrij blijven van de invloed van criminele organisaties’.
Indien de coffeeshops in de greep waren van criminele organisaties was de kans groot, aldus de nota, ‘dat harddrugs
worden verkocht en er ook overigens criminele activiteiten binnen de shops zullen plaatsvinden’. Wat betreft
het drugstoerisme naar de coffeeshops werd gesteld dat een verbod niet mogelijk zou zijn: een ‘gebod om
te discrimineren tussen Nederlandse en buitenlandse kopers’ stond op gespannen voet met de Grondwet en
was bovendien moeilijk handhaafbaar. Omdat de Nederlandse coffeeshops onbedoeld waren gaan functioneren
ter bevoorrading van het buitenland, en vanwege de buitenlandse kritiek, werd wel voorgesteld om de 30-
gramsnorm voor de verkoop te heroverwegen. Tegenover de roep om een ‘wettelijke regeling van de geregle-
menteerde toelevering van cannabisproducten aan de coffeeshops’ stelde de nota dat dit vanwege verdragsverplichtingen
onmogelijk was. Los daarvan werd de vrees geuit dat zo’n regeling zou leiden tot lagere prijzen
en het ‘drugvriendelijke imago’ van Nederland zou versterken. Als alternatief was het, aldus de nota, ‘in beginsel’
mogelijk dat zo’n 35.000 huistelers in de binnenlandse vraag naar cannabis zouden kunnen voorzien. Maar een
mogelijk risico daarvan was dat ‘althans een deel van de huistelers wordt geannexeerd door criminele organisaties’.
De belangrijkste beleidsvoornemens t.a.v. cannabis waren de volgende:
• Regulering coffeeshops De commercialisering van de verkoop van cannabis in coffeeshops werd in de nota
op zichzelf niet ter discussie gesteld: ze hadden ‘bewezen een bijdrage te kunnen leveren aan de gewenste
scheiding van de detailhandelsmarkten in soft- en harddrugs’. Onder strikte voorwaarden werd daarom niet
strafrechtelijk opgetreden tegen degenen die cannabis verkopen in locaties waarover in het driehoeksoverleg
overeenstemming was bereikt. Wel was er een toename ‘in tal en last’ en werd opgemerkt dat een deel
onder invloed stond van criminele organisaties. Daarom was een regulering gewenst (waaronder afname
van het aantal verkooppunten) waarover gemeenten in het driehoeksoverleg met korpschef en officier van
justitie afspraken konden maken.
• Bestrijding georganiseerde criminaliteit Bij de beoordeling van het coffeeshopbeleid stelde de nota de invloed
van de georganiseerde criminaliteit voor als een belangrijke toetssteen. De rol daarvan moest zo veel mogelijk
worden teruggedrongen, nog los van het feit dat ze niet de kans mocht krijgen ‘om geld te verdienen aan
de gedoogde verkoop van cannabis’ vanuit de coffeeshops. Derhalve kreeg de thuisteelt tot 5 planten een
lage opsporingsprioriteit.
• Tegengaan drugtoerisme De buitenlandse kritiek op het Nederlandse beleid was, aldus de nota, vooral gericht
tegen de import van hoeveelheden cannabis die als ‘voorraad’ opgevat konden worden. Om dat tegen te
gaan werden de OM-richtlijnen zodanig aangepast dat de toegestane verkoop tot 5 gram per klant werd
beperkt.
4.3.5 De strafrechtelijke