Een tweede aanwijzing voor wat komen gaat, is de manier waarop de uiting geproduceerd wordt. Na we stopt de spreker nog niet, maar gaat hij in één vloeiende melodie door naar trouwens. De derde aanwijzing geeft de context. Met ‘wat eten we trouwens’ stelt de man een vraag, en met ‘bloemkool’ geeft zijn vrouw daar antwoord op. Het antwoord ‘bloemkool’ laat zien dat een spreker ook met één enkel woord een volledige (spreek)beurt kan vullen. In gesprekken hoeven uitingen geen volzinnen te zijn. In een heldere context kunnen we gemakkelijk met minder toe.
Communicatieve projecten
Met behulp van enkele – op het eerste gezicht – onopvallende signalen regelen gespreksdeelnemers wie er aan de beurt is. Op die manier werken ze samen in het gesprek. Als kinderen een taal leren, leren ze niet alleen woorden en zinnen, maar ook hoe ze in opeenvolgende beurten gesprekken kunnen voeren. Taalwetenschappers die zich bezighouden met gespreksanalyse, hebben het in dit geval liever over communicatieve projecten, omdat het lang niet altijd om volledige gesprekken gaat. In die communicatieve projecten wisselen sprekers informatie uit met vraag en antwoord, proberen ze dingen te regelen met een voorstel en testen ze of de gesprekspartner het met hen eens is. De basisvorm is steeds een reeks (een sequentie) van twee beurten waarin de spreker van de eerste beurt een communicatief project begint, en de gesprekspartner in de tweede beurt het project zo mogelijk afmaakt. De vraagantwoordsequentie ‘wat ete we trouwens’, ‘bloemkool’ is daar een voorbeeld van, net zoals de uitnodiging en de acceptatie daarvan in het volgende fragment:
Marit: maar eh ik bel eigenlijk om te vragen – ik ben vrijdag jarig. ’k weet niet of je nog zin hebt om te komen. of tijd of…
Nine: ja leuk.
Marit: ja?
Nine: ja hee.