Met de in 1995 verschenen nota Continuïteit en Verandering (de Drugsnota 19951
) werd een andere benadering
van het beleid ingezet. De fundamentele waarden waarop het Nederlandse drugsbeleid was gefundeerd werden
niet ter discussie gesteld. Maar wel gaf de nota de aanzet tot een gamma aan vernieuwende benaderingen van
specifieke groepen verslaafden, alsook van de aan productie, handel en het gebruik van drugs gerelateerde fenomenen.
De nota bepleitte verder een integrale benadering tegenover de tot dan nog relatief gescheiden wijze
waarop rijksoverheid en gemeenten, departementen en instanties en landen de problemen definieerden en oplossingen
genereerden. Omdat deze nota jarenlang de agenda heeft bepaald van de inspanningen van de Nederlandse
overheid gaan we er uitgebreid op in. In de derde paragraaf van dit hoofdstuk beschrijven we welke
onderdelen van het beleid zijn uitgevoerd, en of er zich relevante beleidswijzigingen hebben voorgedaan.24-26
4.3.1 Visies, aannames en verwachtingen
Hoewel in de Drugsnota 1995 werd gesteld dat er – gezien de tot dan toe bereikte resultaten – geen aanleiding
was om het gevoerde ‘pragmatische, op beheersing van gezondheidsschade gerichte beleid’ fundamenteel te
herzien, zijn in de nota ongunstige implicaties beschreven die voldoende redenen gaven om het beleid, tenminste
op onderdelen, aan te passen.
Kenmerkend voor het Nederlandse drugsbeleid was en is, aldus de nota, een ‘bescheiden doelstelling’: de
gerichtheid op ‘het tegengaan van de nadelige gevolgen van druggebruik voor de volksgezondheid’ en het ‘beheersbaar’
houden van het gebruik van riskante drugs als gezondheids- en maatschappelijk probleem.h In dit
opzicht representeerde de nota continuïteit ten opzichte van het in de jaren zeventig en tachtig geformuleerde
beleid: de (drugspecifieke) risico’s voor de individuele gezondheid en de gemeenschap vormen het leidend beginsel
in plaats van het gebruik van drugs als zodanig. Daardoor was de focus gericht op de omstandigheden
waaronder en de mate waarin het gebruik zich afspeelde. De beleidsinspanningen dienden primair een preventief
doel te hebben en gericht te zijn op de beheersing van risico’s. Later werd daar de sociale (her)integratie van de
verslaafde aan toegevoegd. In de drugsnota werden deze opvattingen van de rijksoverheid herbevestigd. De
Nederlandse benadering van het drugsprobleem werd weliswaar gekwalificeerd als relatief succesvol, maar er
moesten daarin wel ‘nuances’ worden aangebracht en ‘nieuwe wegen’ worden beproefd.
Uitgaande van de gesignaleerde complicaties moesten nieuwe (wettelijke) maatregelen in gang worden
gezet en nieuwe instrumenten worden beproefd om de weerbarstige problematiek het hoofd te kunnen bieden.
4 Ontwikkeling van het Nederlandse drugsbeleid
55
In 1995 wordt daarom expliciet de ‘bestrijding van de overlast’ benadrukt naast een ‘krachtige strafrechtelijke
aanpak van de handel’, in het bijzonder harddrugs mede vanuit de verwachting dat daardoor de drempel zo
hoog mogelijk zou kunnen worden gehouden. Verder werd de aandacht veel meer dan voorheen gericht op de
internationale relaties die aan het drugsvraagstuk kleefden.
Hieronder staan de vier belangrijkste aannames en visies die aan de nota ten grondslag lagen:
Visie op algemene uitgangspunten Volgens de nota werd t.a.v. het drugsbeleid in het verleden al verwacht dat
met overheidsinterventies slechts beperkte resultaten zouden worden behaald. Een ‘bescheiden doelstelling’ om
het gebruik van riskante drugs als gezondheids- en maatschappelijk probleem beheersbaar te houden of te
maken was op zijn plaats. Verder had Justitie steeds als uitgangspunt gehanteerd dat voor drugverslaafden een
medische behandeling de voorkeur had boven een vrijheidsstraf. Er werd geconstateerd dat er ‘gezien de bereikte
relatief gunstige resultaten’ geen reden was om het Nederlandse drugsbeleid fundamenteel ter discussie te stellen
of in essentie te wijzigen: ingrijpende wijzigingen ‘dragen zelfs het risico in zich averechts te zullen uitwerken op
de volksgezondheid’. Verbetering van het huidige – ‘in volksgezondheidsopzicht geslaagde beleid’ – was dus te
verkiezen boven een radicale ombuiging met alle ongewisse voor- en nadelen van dien. De conclusie was ‘gewettigd’
dat met het Nederlandse drugsbeleid concrete resultaten waren geboekt in termen van volksgezondheid.
De soms felle kritiek van buitenlandse overheden op het Nederlandse beleid berustte daarom ook op onvoldoende
kennis van zaken. De neveneffecten van het drugsbeleid voor andere landen dienden dan ook ‘tot op
zekere hoogte te worden aanvaard’. Bovendien: het Verdrag van Schengen respecteerde bestaande verschillen
in het nationale drugsbeleid van de lidstaten.
Beoordeling effectiviteit van beleid Het ‘ultieme criterium’ waarmee de effectiviteit van ieder nationaal drugbeleid
moest worden beoordeeld was ‘vanzelfsprekend de omvang en beweging van het aantal harddrugverslaafden
en in het bijzonder het aantal harddrugsgebruikers onder de 21 jaar’.