Hulpverlening aan druggebruikers kwam in de jaren zestig
langzamerhand op gang. Enerzijds namen de Consultatiebureaus
voor Alcoholisme taken op zich, anderzijds ontstond
een wirwar aan ‘alternatieve’ hulpvoorzieningen. In
1968 bracht de Nationale Federatie voor de Geestelijke
Volksgezondheid een advies uit over de opvang en behandeling
van verslaafden aan drugs. Om meer duidelijkheid
te scheppen werd in 1974 door de ministeries van Vomil
en CRM een ambtelijke werkgroep ingesteld (Interdepartementale
Werkgroep Inventarisatie Hulpverlening aan
Druggebruikers). Tot aan de vorming van WVC (1982)
bleef het beleid t.a.v. drugshulpverlening verdeeld over
deze twee departementen, waarbij CRM zich er sterk voor
maakte om de maatschappelijke achtergronden van de
problemen waarmee druggebruikers te maken hadden te
benadrukken. CRM gaf verder steun aan de ‘alternatieve
hulpverlening’ tegenover de ‘medisch-klinische’ benadering
die door Vomil werd gesteund.
In 1977, dus een jaar nadat de discussie over de wijziging
van de Opiumwet was afgerond, verscheen de eerste
regeringsnota waarin de contouren van de drugshulpverlening
werden geschetst.12;13 De zienswijze van Vomil, ondersteund
door een in 1976 uitgebracht advies van de
Gezondheidsraad over de verschillende aspecten van
drugshulpverlening, was hierin dominant.14 Een van de
thema’s die daarin besproken worden betreft de verstrekking
van methadon aan opiaatverslaafden, een onderwerp
waarvan het doel omstreden was. De rijksoverheid stelde
zich midden jaren zeventig behoedzaam op tegenover methadonverstrekking,
en wilde het slechts – in beperkte
mate – toestaan als middel ter begeleiding van een proces
van ontwenning en ter ondersteuning van maatschappelijke
integratie van de betrokkenen.
Tijdslijn gebeurtenissen in aanloop naar
Drugsnota 1995
1986
Eerste berichten over gebruik van ecstasy
(later partydrug genoemd).
1988
Start vierjaarlijks onderzoek naar gebruik
van drugs onder scholieren (in 1984 alleen
cannabis).
Notitie Dwang en drang in de hulpverlening
aan verslaafden (ISAD): dwangbehandeling
moet als instrument voor het drugsbeleid
worden afgewezen.
1990
Start project ‘De gezonde school en genotmiddelen’.
1992
Sluiting Verdrag van Maastricht: voorziet
o.a. in oprichting van Europol (Europese politi-
ële inlichtingendienst; later gevestigd in Den
Haag).
1993
Oprichting Drugs Informatie en Monitoring
Systeem (DIMS; 'pillen' testservice voor consumenten)
Oprichting European Monitoring Centre for
Drugs and Drug addiction (EMCDDA).
Inwerkingtreding Strafrechtelijke ontnemingsmaatregel
(‘Pluk ze’-wetgeving): bepaling
in Wetboek van Strafrecht over
‘ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel’
(confisqueren crimineel vermogen).
1994
Instelling interdepartementale Stuurgroep
Vermindering Overlast.
1995
Publicatie nota Het Nederlands Drugbeleid.
Continuïteit en verandering: belang van volksgezondheid
blijft uitgangspunt; beleidswijzigingen
vanwege maatschappelijke en
internationale en politieke ontwikkelingen.
4 Ontwikkeling van het Nederlandse drugsbeleid
52
Deze behoedzaamheid had echter niet tegengehouden dat er lokaal allerlei programma’s voor methadonverstrekking
tot stand waren gekomen, met uiteenlopende criteria voor toelating, dosering en begeleidende
hulpverlening. Een onderdeel van het advies van de Gezondheidsraad uit 1976 betrof niet voor niets aanbevelingen
omtrent de methadonverstrekking.g
Eind jaren zeventig en in de loop van de jaren tachtig kristalliseerden de meningen over de juiste benadering
van de drugshulpverlening (die zich in deze tijd goeddeels concentreerde op de hulp aan heroïnegebruikers) zich
verder uit. Vomil richtte zich op de medische aspecten van de zorg met een nadruk op ontwenningsprogramma’s;
CRM spitste de aandacht toe op het ‘maatschappelijk herstel’ van ex-verslaafden.15-17 Begin jaren tachtig rezen
bij de rijksoverheid echter twijfels of het doel van abstinentie (al dan niet met behulp van methadon) niet te
hoog gegrepen was. Ook vroeg men zich af of men niet beter het beperken van de risico’s van het gebruik
(harm reduction) als primair hulpverleningsdoel moest formuleren. Hierbij speelde mee dat de drugsproblematiek
– in het bijzonder door de daaraan gerelateerde criminaliteit en overlast op straat – in omvang en ernst was toegenomen.
Dit riep om een nieuwe visie. Deze werd voor het eerst verwoord in de nota Drugbeleid in Beweging.18
De ISAD-nota was gebaseerd op een wetenschappelijk onderzoek van Janssen en Swierstra onder heroïnegebruikers.19
In dit onderzoek werd gesteld dat de ‘levensstijlen’ van heroïnegebruikers werden gevormd en bleven
bestaan door een specifieke sociale structuur (de ‘heroïnestructuur’) die bestond uit illegale groepen, zoals
dealers, en legale groepen, waar politie, justitie en de diverse hulpverleners deel van uitmaakten. De ervaringen
die gebruikers met een van deze groepen opdeden (waaronder een gevangenisstraf) werden zodanig in hun levensstijl
geïncorporeerd dat deze bijdroegen aan de voortzetting